In 1958 werd voor het eerst in Nederland hartchirurgie toegepast waarbij gebruik werd gemaakt van cardiopulmonale bypass. De eerste procedure die zo werd uitgevoerd wordt door zowel het Universiteit Ziekenhuis in Groningen als door het, in die tijd in Utrecht gesitueerde Sint Antonius Ziekenhuis, geclaimd. Kort hierna starten verschillende teams in diverse ziekenhuizen ook met het uitvoeren van open-hart chirurgische ingrepen hierbij gebruikmakend van extracorporele circulatie. Pioniers in deze tijd waren Homan van der Heide in Groningen, Schaepkens van Riempst in Utrecht, Brom in Leiden en Boerema in Amsterdam wiens naam ook verbonden is aan het gebruik van de hyperbare drukkamer in de hartchirurgie en het als eerste toepassen van hypothermie bij open-hart chirurgische ingrepen.
Maar wie was nu eigenlijk verantwoordelijk voor het uitvoeren van die cardiopulmonale bypass, de extracorporele circulatie, die de open-hart chirurgie mogelijk maakte?
In enkele ziekenhuizen was dit een chirurg, in andere een anesthesist en in sommige ziekenhuizen zelfs een fysioloog. Echter na enige tijd begonnen deze medisch specialisten zich weer te richten op hun originele professie of gingen zij op zoek naar andere uitdagingen. Wie moest hun taak, het uitvoeren van de extracorporele circulatie overnemen? Enkele oudgedienden uit deze periode herinneren zich nog de begindagen van de hartchirurgie en de zoektocht naar het antwoord op deze vraag. Enkele hoofden van chirurgische afdelingen zagen in de enorme hoeveelheid werk welke gemoeid was met het schoonmaken van de niet, of slechts beperkt disposabel extracorporele systemen, een taak weggelegd voor verpleegkundigen die tijdens het uitvoeren van de cardiopulmonale bypass zelf slechts de opdrachten van de chirurg zouden uitvoeren. In andere ziekenhuizen werd het cardiopulmonale bypass systeem (de ‘hartlong-machine’) gezien als een apparaat wat door een techneut zou moeten worden onderhouden en bediend of bleven de eerder genoemde medische specialisten de extracorporele bypass uitvoeren.
Prof. Schaepkens van Riempst was een van de cardiopulmonale chirurgen die van mening was dat het uitvoeren van extracorporele circulatie bij open-hart chirurgische ingrepen een belangrijk nieuw (para-)medische beroep, de klinisch perfusionist, zou moeten zijn en zette zich hier voor in. Hij gaf hierbij nadrukkelijk aan dat de mensen die dit nieuwe beroep beoefenden zich moesten organiseren om zo tot uitwisseling van informatie over het vakgebied en het inrichten van een officiële opleiding te kunnen komen.
Maar wie zou deze taak op zich nemen? Na een moeizame aanloop periode heeft ondergetekende, toen werkzaam in het Universiteit Ziekenhuis Rotterdam, het voorzitterschap van de groep georganiseerde klinisch perfusionisten op zich genomen. Hierbij gesteund en geholpen door de toen in opleiding zijnde perfusionisten in Rotterdam, mw. Marianne Wijers-Hille en dhr. John Steenbrink. Samen met mw Wijers-Hille heeft ondergetekende de eerste statuten opgesteld en werd de Nederlandse Sociëteit voor Extra-Corporale Circulatie, de NeSECC, in 1976 officieel opgericht. Ongeveer 95% van alle werkzame personen binnen het vakgebied van de extracorporele circulatie in Nederland sloten zich bij de NeSECC aan.
Een jaar later werd een studiecommissie in het leven geroepen. De studiecommissie van de NeSECC werd gevormd door senior-collega’s uit elk hartchirurgisch centrum. De belangrijkste taak van de studiecommissie was het opstellen van een opleidingsprogramma wat door alle afdelingen van klinisch perfusionisten in de Nederlandse ziekenhuizen zou worden ondersteund. Een redactiecommissie, onder de leiding van mw. Renee Tillemans, werd in het leven geroepen om een sociëteit’s journaal uit te geven.
De groei en ontwikkeling van de NeSECC was sterk verbonden met de groei van de hartchirurgie in Nederland. In 1975 werden ongeveer 1800 patiënten geopereerd met behulp van extracorporele circulatie, in 1985 was dit gegroeid naar 9000 en in 1990 bedroeg het aantal al 12.000 patiënten die werden behandeld in 12 verschillende Nederlandse ziekenhuizen.
In 1978 werd door de studiecommissie van de NeSECC de eerste, officiële wetenschappelijke bijeenkomst georganiseerd. Op de eerste wetenschappelijke bijeenkomsten gaven verschillende uitgenodigde sprekers presentaties over diverse onderwerpen met betrekking tot open-hart chirurgie en extracorporele circulatie. Al snel daarna werden bijeenkomsten gevuld met presentaties van actieve NeSECC leden die resultaten presenteerden van eigen wetenschappelijk onderzoek of de ervaring deelden van bijzondere procedures.
Deze wetenschappelijke bijeenkomsten vormden niet alleen een basis voor informatie uitwisseling tussen de NeSECC leden maar was ook van onschatbare waarde om het belang en de verantwoordelijkheden van ons jonge beroep bij andere gezondheidszorg organisaties onder de aandacht te brengen.
De gepresenteerde onderwerpen en resultaten van onderzoeken werden gepubliceerd in het NeSECC Journaal, het door de redactiecommissie uitgegeven officiële sociëteit’s orgaan.
Het 10 jarig bestaan van de NeSECC in 1988 was een mijlpaal in de geschiedenis van de NeSECC wat door het organiseren van het eerste Internationale Symposium werd gemarkeerd.
Sinds haar oprichting had de studiecommissie vele nuttige aanbevelingen met betrekking tot (inter-)nationale ontwikkelingen binnen de hartchirurgie gedaan. Maar de belangrijkste taak was toch wel het voorbereiden van richtlijnen om te komen tot een formele, nationaal geaccepteerd opleidingsprogramma voor studenten klinische perfusie. In 1981 werd het eerste Nationale Opleidingsprogramma voor Klinische Perfusionisten gepresenteerd aan de NeSECC leden, ziekenhuis directies, de Nederlandse Vereniging van Thoraxchirurgen en het departement van gezondheidszorg.
Twee jaar later presenteerde het NeSECC bestuur de criteria met betrekking tot de noodzakelijk geachte klinische ervaring en kennisniveau van klinisch perfusionisten om verantwoord hun werk te kunnen uitvoeren. Volgens het opleidingsprogramma opgeleide perfusionisten die na hun afstuderen aan deze criteria voldeden werden geregistreerd en gecertificeerd als Erkend Klinisch Perfusionisten, EKP. De meeste perfusionisten die al werkzaam waren, die ‘in het veld’ waren getraind in het vakgebied van de klinisch perfusionist werden met een zogenaamde ‘Grandpersons clausule’ opgenomen in het register van EKP’ers als zij beschikten over minimaal 3 jaar klinische ervaring en een afgeronde vooropleiding op HBO niveau in een relevante medische richting.
Deze eerste nationale registratie procedure werd in 1984 afgerond. De daarop volgende jaren was er, ondanks de door NeSECC opgestelde richtlijnen, nog steeds geen uniformiteit in de opleiding van klinisch perfusionisten tussen de verschillende ziekenhuizen. De afdelingen thoraxchirurgie in enkele ziekenhuizen bleven verpleegkundigen of technisch personeel inzetten/opleiden voor het uitvoeren van extracorporele circulaties. Het verzoek van de NeSECC aan het Ministerie van Gezondheidszorg om te komen tot betere opleidingsfasciliteiten dwong ons te komen tot een algemeen geaccepteerde vooropleidingseis. Dit leidde tot heftige discussies en uiteindelijk tot consensus. Om tot de opleiding te kunnen worden toegelaten was minimaal een baccalaureaat in een chemische, biologische of natuurkundige wetenschap vereist. De opleiding duurt minimaal drie jaar om te voltooien waarbij de klinisch perfusionisten in opleiding (KPIO’s) praktisch ervaring opdoen in de kliniek onder de verantwoordelijkheid van het hoofd van de afdeling extracorporele circulatie. In het laatste jaar van de opleiding voert de KPIO-er zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied uit en rond daarmee de opleiding af waarna zij een actieve registratie als EKP-er in het NeSECC register kunnen aanvragen.
De criteria voor de noodzakelijke theoretische eindkennis en praktische ervaring werden door de studiecommissie vastgelegd in de ‘Opleidingseisen voor de Klinisch Perfusionist’.
In 1988 heeft de studiecommissie de registratie van EKP-ers uitgebreid met een richtlijnen tot het behoud van een reeds verkregen EKP-registratie. Een EKP dient op jaarbasis minimaal 40 zelfstandig uitgevoerde cardiopulmonale bypass procedures te hebben uitgevoerd. Dit garandeert een minimaal ervarings- en kennisniveau van de werkzame klinisch perfusionisten.
In 1988 werd een commissie ingesteld die het Ministerie van Gezondheid moest adviseren met betrekking tot departementale goedkeuring van de opleidingscriteria. Hierbij benadrukte de toenmalige minister de rol van de NeSECC in deze commissie en uitte hierbij veel waardering voor het reeds door de NeSECC verzette werk. Vertegenwoordigers van de NeSECC, de Nederlandse Vereniging van Thoraxchirurgen, de Nederlandse Vereniging van Anesthesiologen en de Nationale Gezondheidsraad namen zitting in deze commissie. Dit leidde tot een gedetailleerde beschrijving van het kennis en expertise niveau van een gekwalificeerde klinisch perfusionist. Er werd overeengekomen om nationaal een centraal instituut in te richten waar het theoretisch programma wordt onderwezen en er werd consensus bereikt over de criteria van wetenschappelijke verslagen.
Door de steeds toenemende kennis binnen het vakgebied en ontwikkelingen binnen de hartchirurgie en verbreding van het vakgebied van de klinisch perfusionist naar specialistisch behandelingen buiten de hartchirurgie zijn de richtlijnen voor de opleiding tot klinisch perfusionist voortdurend aan veranderingen en uitbreiding onderhevig.
Het werk verzet door de NeSECC in het verleden kan worden gezien als een voorbeeld van de toegevoegde waarde van een organisatie van beroepsbeoefenaren die om professionele erkenning te krijgen zich realiseert dat een goede opleiding aan de basis staat van verantwoorde patiëntenzorg. Dit hoofddoel is dan ook verankerd in de statuten van de NeSECC.
Dick S. de Jong, EKP.
Voorzitter NeSECC 1976-1986